Numbers 30

1En Mozes sprak tot de hoofden der stammen van de kinderen Israëls, zeggende: Dit is de zaak, die de Heere geboden heeft:
 hoofden der stammen Welke waren een overste uit elken stam. Zie boven, Num 1:4, Num 1:16, en de aantekeningen er op.
,
 van de kinderen Israëls, Wien elk hoofd in zijn stam de volgende ordinantie moest aandienen.
2Wanneer een man den Heere een gelofte zal beloofd, of een eed zal gezworen hebben, zijn ziel met een verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet ontheiligen; naar alles, wat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen.
 zal beloofd, Te weten, simpelijk zonder eedzweren, van iets vrijwilliglijk te zullen geven, of te doen ter ere Gods. Wat ene gelofte is, zie Lev 7:16.
,
 een eed zal gezworen hebben, Te weten, zich door deze verplichtende en schuldig makende, van het te willen doen of laten.
,
 zijn ziel met een verbintenis Hebreeuws, een band op zijn ziel bindende; dat is, zichzelven of zijn persoon; alzo in het volgende. Gelijk de lichamen gebonden worden met touwen en zelen, om in een zekere plaats te blijven, alzo worden de zielen der mensen gebonden door belofte aan den HEERE gedaan, om aan hetgeen, wat zij beloofd hebben, zich vast te houden.
,
 ontheiligen; Dat is, tot schande en oorzaak van lastering maken, met zijn belofte te breken.
,
 naar alles, wat uit zijn mond gegaan is, Welverstaande, wat in zijn vermogen is en geoorloofd, niet strijdende tegen de wet des HEEREN; hoedanig de belofte was dergenen, die Paulus, voorgenomen hadden te vermoorden, Act 23:14.
3Maar als een vrouw den Heere een gelofte zal beloofd hebben, en zich met een verbintenis in het huis haars vaders in haar jonkheid zal verbonden hebben;
 vrouw den HEERE Versta hier, niet een getrouwde vrouw, gelijk onder, vs.6,7,8, maar een vrouwelijke persoon, gelijk een jonge dochter, die nog onder het gebied van haar vader is, gelijk uit vs.3 en vs.16 kan afgenomen worden; alzo wordt Maria, de moeder des HEEREN, onder de vrouwen en een vrouw genaamd; Luk 1:42; Gal 4:4.
4En haar vader haar gelofte, en haar verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal horen, en haar vader tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen al haar geloften bestaan, en alle verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal bestaan.
 zal horen, Dat is, of openlijk inwilligen, of door stilzwijgen toelaten, want [gelijk men zegt] wie zwijgt, schijnt te consenteren of toe te stemmen.
,
 al haar geloften bestaan, Dat is, zij zal moeten, al wat zij den HEERE beloofd heeft, zonder nalaten volbrengen.
5Maar indien haar vader dat zal breken, ten dage als hij het hoort, al haar geloften, en haar verbintenissen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zullen niet bestaan; maar de Heere zal het haar vergeven; want haar vader heeft ze haar doen breken.
 den dage als hij het hoort, Versta hieruit twee dingen:I. Dat de vader, vernomen hebbende de geloften zijner dochter, zich niet lang mocht bedenken van die in te willigen of af te zeggen;II. Dat de dochter, zo haast haar vader haar geloften afgesproken had, noodzakelijk van dezelve moest afstand doen. Vergelijk onder, vs.7,8.
,
 zal het haar vergeven; Te weten:I. Dat zij zo onvoorzichtiglijk een gelofte gedaan had, zonder haar vader te kennen;II. Dat zij gedwongen was haar gelofte na te laten. Alzo onder, vs.8.
6Doch indien zij immers een man heeft, en haar geloften op haar zijn, of de uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft;
 immers een man heeft, Hebreeuws, van een man zijnde zijn zal; dat is, met een man vastelijk beloofd of getrouwd, en dienvolgens onder zijn gebied staande. Zie deze manier van spreken ook onder, Num 36:3.
,
 haar geloften op haar zijn, Dat is, als zij enige geloften tot haar last zal hebben, die zij beloofd heeft te volbrengen, of simpelijk met solemnele woorden, of met bijvoeging van een eed; gelijk boven, vs.2, zo ook onder, vs.8, 10.
7En haar man dat zal horen, en ten dage als hij het hoort, tegen haar zal stilzwijgen, zo zullen haar geloften bestaan, en haar verbintenissen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zullen bestaan.
 en ten dage als hij het hoort, Vergelijk boven, de aantekeningen op vs.5, en zie vs.8.
8Maar indien haar man ten dage, als hij het hoorde, dat zal breken, en haar gelofte, die op haar was, zal te niet maken, mitsgaders de uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zo zal het de Heere haar vergeven. 9Aangaande de gelofte ener weduwe, of ener verstotene: alles, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal over haar bestaan.
 weduwe, Wier man, toen zij haar gelofte deed, overleden was, zodat zij, haarzelve geworden zijnde, de macht had gelofte te doen, zonder iemand er over te kennen.
,
 verstotene Versta, een vrouw, die, een scheidbrief ontvangen hebbende, van haar man verlaten is; alzo Lev 21:7. Deze was ook haarzelve, omdat de man haar van het recht en gebied, hetwelk hij over haar had gehad, door de scheiding ontslagen had. Hierom moesten zulke geloften standgrijpen.
10Maar indien zij ten huize haars mans gelofte gedaan heeft, of met een eed door verbintenis haar ziel verbonden heeft; 11En haar man dat gehoord, en tegen haar stil zal gezwegen hebben, dat niet brekende; zo zullen al haar geloften bestaan, mitsgaders alle verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft, zal bestaan. 12Maar indien haar man die dingen ganselijk te niet maakt, ten dage als hij het hoort, niets van al wat uit haar lippen gegaan is, van haar gelofte, en van de verbintenis harer ziel, zal bestaan; haar man heeft ze te niet gemaakt, en de Heere zal het haar vergeven.
 ganselijk te niet maakt, Hebreeuws, teniet makende teniet maakt. Alzo onder, vs.5.
13Alle gelofte, en allen eed der verbintenis, om de ziel te verootmoedigen, die zal haar man bevestigen, of die zal haar man te niet maken. 14Maar zo haar man tegen haar van dag tot dag ganselijk stilzwijgt, zo bevestigt hij al haar geloften, of al haar verbintenissen, dewelke op haar zijn; hij heeft ze bevestigd, omdat hij tegen haar stilgezwegen heeft, ten dage als hij het hoorde.
 ganselijk stilzwijgt, Hebreeuws, stilzwijgende stilzwijgt.
15Doch zo hij ze ganselijk te niet maken zal, nadat hij het gehoord zal hebben, zo zal hij haar ongerechtigheid dragen.
 ganselijk te niet maken zal, Hebreeuws, teniet makende zal teniet gemaakt hebben; te weten, niet op denzelfden dag, toen hij ze hoorde, maar een dag of meer daarna.
,
 zal hij haar ongerechtigheid dragen Dat is, zal hij schuldig zijn aan de straf, welke verdiend is door het verbreken der voorgemelde beloften. Zie van deze manier van spreken Lev 5:1. Anderen vertalen hier het Hebreeuwse woord wegnemen; te weten, de ongerechtigheid der vrouw, dat zij door het verbreken van haar gelofte geen schuld zal hebben, noch strafbaar zijn. Gelijk vs.5, 8, 12 vermeld wordt.
16Dat zijn de inzettingen, die de Heere Mozes geboden heeft, tussen een man en zijn huisvrouw, tussen een vader en zijn dochter, zijnde in haar jonkheid, ten huize haars vaders.
Copyright information for DutSVVA